DE LUCHT IS NOG ALTIJD BLAUW

DE LUCHT IS NOG ALTIJD BLAUW - SYNOPSIS.


Deze 21 novellen, de ik als prille dertiger heb geschreven, zijn een voorafspiegeling van mijn latere werk. Ze weerspiegelen de melancholie van een jongeman, die nadenkt over de liefde, of over de onmogelijkheid ervan. Over leven en dood, maar vooral over het verlangen naar tederheid, die de eenzaamheid zou kunnen doorbreken. Je voelt er liefdespijn in doorklinken, maar ook vitaliteit en hunkering naar het leven. Ze bieden ook een blik op mijn latere manuscripten, waarvan hier al de contouren worden afgebakend.


1. Duisternis geeft nooit geborgenheid. Het is avond en buiten is het donker. Donker is de straat, ook waar de straatverlichting brandt.


2. Tussen schimmige bomen stuift een auto over onwrikbaar asfalt. Het is zonnig buiten en de wereld is een zwart verhaal. Bloemen staan op het veld.


3. Het is ochtend. Ik open het raam. Het zachte zonlicht schijnt in de ogen.


4. Het is donker in huis. Het huis heeft duizend lampen en toch is het donker. Ik zit op een stoel en de kamer kent veel vensters en toch zie ik niets.


5. Een spade steekt in de aarde. Het blad verdwijnt enkele millimeters in de harde bodem. Ik zet mijn voet op het blad en werk verder.


6. Een tafel is een tafel. Of ze van hout is of van glas, van plastic of marmer, een tafel is een tafel. De ene zit op een stoel en zijn handen rusten op de tafel.


7. De muur is wit, de muur is wit, de muur is wit, de muur is wit, het plafond is wit en de vloer is wit. De kamer is wit. Alles is wit, behalve jij.


8. Het was op een dag. Het had moeilijk anders gekund. Je zit op een stoel voor het huis.


9. Je hebt je eigen lichaam. Je hebt je eigen ogen. Je hebt je eigen wil.


10. Er zou vreugde moeten zijn en er is verbittering. De mensen kijken triest. Straks gaan ze weg en lachen weer.


11. Ik ben een zonderling. De dag beweegt en onze lichamen nemen. De nacht beweegt en onze lichamen geven.


12. Ik haast me. Meter na meter haast ik me de straat uit. De vele meters zorgen ervoor dat ik me vlug verlost zal weten van jou.


13. Mijn lichaam schreeuwt om bevrediging. Mijn lichaam schreeuwt om jou. Het schreeuwt.


14. Mijn hart is leeg. Ik zit met jou aan tafel. Over tafel hangen geuren van versgebakken brood en pittige koffie.


15. Roerloos tekent de winter ijsbloemen op het venster. De kachel geeft de laatste warmte. Het wordt tijd om hout op het vuur te gooien.


16. De knikker rolt door het stoffige zand. Stil staat het jongetje op en slentert naar huis. Met wat moeite steekt hij de sleutel in het slot en opent de deur.


17. ‘Ik weet het, lieverd. Ik weet het dat ik je heb pijn gedaan.’ Je streelt gedurig mijn hand.


18. Smakelijk lepelt de man de soep uit het porseleinen bord. Door de heldere bouillon zie je blauwe Kaapse viooltjes. Statige obers zweven door een licht van kristallen kroonluchters.


19. Ik heb gestudeerd. Zoals iedereen die heeft gestudeerd weet ik verdomd goed in welke richting deze wereld draait. Zoals iedereen die heeft gestudeerd weet ik dat deze wereld elke dag weer in mijn richting draait.


20. Maria Magdalena was een hoer en toch strekte ze haar armen naar de hemel uit om te vragen naar wat heiligheid. Het is heet en we dalen de trappen van de tempel af. Op het plein staan duizenden gezichten, die joelen en jouwen.


21. Sissend gaan de frieten in de hete olie. Voor enkele uren was het nog donker en nu begint de dag te dagen. Met rozige wangen loopt de vrouw van de dampende ketels naar de hongerigen, die zich verdringen voor de frietbarak.