HET HOOFDDOEKENDEBAT OF WAAROM GEMAKKELIJK ALS HET MOEILIJK OOK GAAT

HET HOOFDDOEKENDEBAT OF WAAROM GEMAKKELIJK ALS HET MOEILIJK OOK GAAT.


Voordat je verder leest, wil ik voor alle duidelijk een zaak dik in de verf zetten. Ik ben voor een grote vrijheid op het gebied van kleding en uiterlijk vertoon. Dit betekent ook weer niet dat je met een string en een veer in je kont op straat moet gaan lopen, al heb ik het zelfs moeilijk om deze woorden neer te schrijven. Maar ook ik begrijp dat er aan alles grenzen zijn.

Maar of je in een chador, met een spijkerbroek, in een doorkijkbloes of met hotpants (tegenwoordig wat uit het modebeeld) over straat loopt, het zal me worst wezen. Ook aan iemand met een oranje hanenkam als haardos of piercings in zijn oren, neus of lippen stoor ik me niet.

Maar los daarvan, hoe men zich al of niet kleedt, blijft er wel de regel om je gezicht altijd volledig vrij te laten. In onze Westerse samenleving is het de enige manier om met elkaar om te gaan. Daarom is het onbegrijpelijk dat een nikab of boerka anno 2017 nog altijd een punt van discussie is. Want sommigen onder ons durven het dragen van deze middeleeuwse kleding blijkbaar nog altijd te verdedigen.


In de discussie over kledingvoorschriften staat al vele jaren, met andere woorden al veel te lang, het al of niet dragen van een hoofddoek op de werkvloer centraal. Het Europees Hof voor Justitie toonde deze keer toch enig teken van gezond verstand. Zo heeft dit hof op 14 maart ll. geoordeeld dat het verbieden van een hoofddoek op de werkvloer geen vorm van discriminatie is.

Nu kunnen sommige medemensen van een andere religie het misschien in de verte horen donderen, maar voor iedereen die is opgegroeid in ons land, en op de hoogte is van de strijd die men heeft moeten leveren om van de schijnheiligheid van het katholieke juk verlost te geraken, is dit vonnis niet meer dan normaal.

Door de religieuze scherpslijpers van de drie georganiseerde, monotheïstische religies wordt vaak geschermd met de vrijheid van godsdienst. Het wordt langzamerhand tijd dat ze eens duidelijk aan hun verstand worden gebracht dat in onze land godsdienstvrijheid niet absoluut is.

In het hoofddoekendebat hebben onze beleidsmakers zich de voorbije jaren weer eens van hun lafste kant laten zien. Weer duikt het spreekwoord op: ‘Zachte heelmeesters maken stinkende wonden’.


Een belangrijke pijler in onze rechtstaat (is niets anders dan een template om een land te organiseren) is de scheiding van overheid en religie. Ik heb iets tegen dogma’s, ze belemmeren mensen in hun denken, maar van deze stelregel zou men gerust een dogma mogen maken. Daarom horen er in overheidsdiensten, zowel aan als achter het loket, geen hoofddoeken thuis, zoals er ook geen keppeltjes of kettinkjes met opzichtige kruizen thuishoren. Voor de meer gewiekste medemensen onder ons, die zouden aanvoeren dat een hoofddoek geen uiting van religie is, maar wel van een cultuur, heb ik een bondig antwoord klaar. Als het werkelijk een cultureel teken zou zijn, zou men er niet zoveel drukte over maken.

Ook het officieel onderwijs is gebonden door deze neutraliteit. Ook hier geen kettinkjes met opzichtige kruisjes, keppeltjes of hoofddoeken. Deze regel geldt zowel voor het lerarenkorps al voor de leerlingen.


De keppeltjes en de opzichtige kruisjes heb ik hier natuurlijk vermeld voor de goede orde, want iedereen weet dat vooral de hoofddoeken het probleem vormen.

Had men vanaf het ogenblik dat deze problematiek zich begon te stellen, resoluut de hand gehouden aan de ‘gouden regel’ in onze samenleving van de scheiding tussen religie en overheid, en niet had gewerkt met halfslachtige oplossingen, dan was er over het al of niet dragen van een hoofddoek tegenwoordig veel minder heisa geweest.


De situatie is helemaal anders in de privésector, omdat deze regel er niet geldt. Ook hier ligt de oplossing zo voor de hand. In het onderwijs beslist de inrichtende macht, in het bedrijfsleven de werkgever. Wil het vrij onderwijs zijn lerarenkorps en leerlingen toestaan om een hoofddoek te dragen. Geen probleem. Dat recht heeft ze.

Willen werkgevers hoofddoeken op de werkvloer toelaten. Dat recht hebben ze. Willen werkgevers ze op de werkvloer verbieden. Dat recht hebben ze. Willen werkgevers ze op de werkvloer verplichten. Dat recht hebben ze. Iedere werknemer kan dan voor zichzelf de keuze maken.

Het arrest van het Europees Hof van Justitie over het al of niet dragen van een hoofddoek op de werkvloer (privésector) is min of meer gebaseerd op deze zienswijze. Een bedrijf mag een werkneemster verbieden er een te dragen. Dat is geen discriminatie, maar dan moet het verbod wel zijn gebaseerd op een bedrijfsreglement waarin de onderneming het zichtbaar dragen van enig politiek, filosofisch of religieus teken verbiedt.


Nu zou je kunnen denken dat deze oeverloze discussie eindelijk is beëindigd. Maar dat is buiten de waard geregeld, in dit geval het federaal gelijkekansencentrum UNIA. Want voor deze verstandige geesten is deze oplossing natuurlijk te eenvoudig Volgens hen kan een hoofddoekenverbod alleen onder strikte voorwaarden. ‘Kledingvoorschriften moeten ingebed zijn in een coherent en systematisch beleid, het kan alleen voor werknemers die in rechtstreeks contact staan met klanten en vooraleer tot ontslag over te gaan, moet de werkgever nagaan of een andere functie in het bedrijf mogelijk is.’


Met andere woorden: het zal niet lang duren of de discussie kan weer beginnen . Maar ja, waarom eenvoudig als het moeilijk ook kan!


Antwerpen, 21 maart 2017


François Thijs,

noch meester, noch knecht.