DE OVERHEIDSPENSIOENEN OF EEN HARDNEKKIG HEILIG HUISJE

DE OVERHEIDSPENSIOENEN OF EEN HARDNEKKIG HEILIG HUISJE.

De belangrijkste politieke waarheid in ons land is er een die onze ministers en parlementsleden nooit over de lippen zullen krijgen. Het geld is op! En dat probleem zal nooit worden opgelost door de begroting hier en daar wat op te smukken. Met de N-VA mede aan het beleid zou het anders worden, maar zelfs een regering met deze partij slaagt er niet in om de begroting in evenwicht te brengen.


Op elke Belgische regering zijn de woorden ‘Zachte heelmeesters maken stinkende wonden’ van toepassing en het ziet ernaar uit dat aan het einde van deze legislatuur de begroting minstens evenveel of nog harder zal stinken dan de vorige, ondanks alle loze woorden van de meerderheidspartijen, dat we vooral aan de volgende generaties moeten denken. Maar het kan niet anders dan dat de budgettaire nood ooit tot volle wasdom zal komen, op zo een manier dat men er niet verder naast zal kunnen kijken en harde maatregelen niet langer kunnen worden uitgesteld. De vraag blijft alleen welke bevolkingsgroep het gelag zal moeten betalen? En de geschiedenis leert ons, neem het huidige Griekenland, als voorbeeld, dat ook de gepensioneerden het zullen zijn.


Een heikel punt dat de traditionele partijen nooit hebben durven aanpakken is het verschil tussen pensioenen voor ambtenaren en werknemers in het bedrijfsleven.


In het bedrijfsleven heet het dat werknemers worden betaald aan marktconforme voorwaarden, anders dan bij de overheid waar ambtenaren in een systeem van uitgesteld loon zitten. Zo worden de loonlasten van de ambtenaar over zijn hele leven gespreid en niet alleen beperkt tot zijn actieve loopbaan. Het is duidelijk waarom de overheid ooit met het systeem van het uitgesteld loon is beginnen te werken. Het is dezelfde politiek die ze al tientallen jaren hanteert: ' De schulden doorschuiven naar de toekomst'.


De ambtenaar heeft nog een voordeel op zijn collega in het bedrijfsleven. De eerste geniet ook van ‘vastheid van betrekking’. Dat betekent dat een ambtenaar niet kan worden ontslagen, zelfs als zijn functie zou verdwijnen of er bespaard zou moeten worden. Hierbij moet wel worden vermeld dat de ambtenaar deze ‘vastheid van betrekking’ niet zomaar in de schoot kreeg geworpen. Daarom was hij of zij verplicht om deel te nemen aan een vergelijkend examen. Ook had hij een kleinere eindejaarspremie, maar daar stonden meer vakantiedagen tegenover.


Laat ons even terugkeren naar de jaren ’60 en ‘70. Aan de ene kant had je werknemers met een goed salaris in een groeiende industrie, aan de andere kant de ambtenaren met minder inkomen, maar wel met een ‘uitgesteld loon, en een ‘vastheid van betrekking’. Voor alle duidelijkheid wil ik er nog aan toevoegen dat niet alle werknemers in het bedrijfsleven zo royaal werden betaald. Het waren voornamelijk de sectoren zoals de petrochemie, de banken en de auto-industrie die hoge barema’s kenden.


Omdat de economie nog volop aan het boomen was, en werkloosheid in deze jaren voor de afstuderende jeugd een begrip ver van hun bed was, gingen de primussen meestal naar het bedrijfsleven.


Ik wil dit illustreren met een klein voorbeeld. Een vrouwelijk familielid, lid van de babyboom, behaalde eind jaren ’60 een diploma A2 secretariaat-moderne talen in het Antwerpse stedelijk onderwijs. In grote lijnen werden de beste leerlingen, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, weggekaapt door de banken. De middenmoot – waartoe ook mijn familielid behoorde - belandde bij wisselagenten en expeditiebedrijven. De leerlingen met voldoende gingen naar de overheidsdiensten.


Bij de overheid, vooral bij de lokale en regionale besturen, ontwikkelde zich een eigen cultuur. Zonder examen kon je er zogenaamd niet in dienst treden, maar dat belette natuurlijk niet dat als je lid was van de rode, gele of blauwe partij, of van een vakbond met een van deze kleuren, er wel al eens een oogje kon worden dichtgeknepen. Promoties gebeurde bijna nooit op basis van kennis en verdiensten, maar voornamelijk op de kleur van de lidkaart.


Sommige politici en ambtenaren zullen dit populisme van de ergerlijkste soort noemen, maar dan is het licht van de zon ontkennen dat ook.

Anno 2017, en dat is al vele jaren zo, is de loonkloof tussen de werknemers in het bedrijfsleven en de ambtenaren niet meer zo groot, al hangt het er natuurlijk vanaf met wat voor salarissen je deze van de ambtenaren vergelijkt, maar door het systeem van het uitgesteld loon tikt er vooral bij de lokale en regionale besturen een financiële tijdbom die ooit tot ontploffing moet komen. Was in de jaren ‘60 en ’70 een baan bij de overheid met een vastheid van betrekking voor velen niet de eerste keuze, door de huidige onzekere financiële toestand heeft een loopbaan als ambtenaar, zelfs als contractuele, veel aan charme gewonnen.


Met andere woorden: tegenwoordig heeft de ambtenaar een goed salaris, heeft minder eindejaarspremie maar vakantiedagen en heeft een veel hoger pensioen.


De werknemer in het bedrijfsleven heeft in de meeste sectoren niet veel meer loon, heeft een grotere eindejaarspremie, maar wel minder vakantiedagen, en heeft een aanzienlijk lager pensioen.


Dit verschil in pensioen is politiek een gevoelig hangijzer, dat langzaam heter en heter wordt. Het ziet er nog altijd naar uit dat deze aardappel zolang naar de toekomst zal worden doorgeschoven tot hij volledig is opgebrand. Het moment dat de lokale en regionale pensioenkassen, ze zullen eerst aan de beurt komen, tot op de bodem leeg zijn. Dan zal men de keuze moeten maken tussen de overheidspensioenen verlagen of de factuur bij de bevolking neer te leggen. En dat zal een moeilijke oefening worden. Regeringen heffen er nooit hun hand voor op om de lasten op de kleinste schouders te leggen, maar bij een pensioenhervorming bij de overheid komen natuurlijk niet alleen de laagste pensioenen in zicht. Ook rechters, professoren en hoge militairen en de parlementsleden zelf komen dan in het vizier en dat wordt andere koek.


Antwerpen, 26 mei 2017


François Thijs,

noch meester, noch knecht.